Een site van Kees Fieggen
Over schuld en een onverwachte vrijspraak
Voor het eerst in zijn leven staat Karel voor de rechter. Best indrukwekkend, dat gebouw, die zaal, die toga's. Maar Karel ziet het allemaal met veel vertrouwen tegemoet.
Natuurlijk zal de rechter moeten erkennen dat Karel in heel zijn leven een oppassende vent is geweest. Hij heeft heel wat goeds gedaan: de vuilnisbak voor zijn zieke buurman buitengezet, zijn tijd gegeven als bestuurder van maatschappelijke organisaties, altijd netjes zijn belasting betaald, af en toe met de collectebus gelopen, giften gegeven aan het Rode Kruis en dat soort nuttige instellingen, enzovoorts. En nu moet hij voorkomen, alsof hij een misdadiger zou zijn.
Goed, hij hééft door het rode licht gereden en hij hééft een aanrijding veroorzaakt. Dat laatste was gewoon een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De meeste mensen rijden wel eens door rood licht en daar hoor je bijna nooit wat van, soms een prent, maar dat was hèm nog nooit overkomen.
Hij recht zijn rug als de aanklager begint te spreken. Tjonge, dat is wel een wat onaangename kerel. Deze man haalt er van àlles bij en doet alsof hij, Karel-van-goede-komaf, een moordenaar is.
Als de rechter aangeeft dat hij nu zelf enige woorden ter verdediging mag spreken, gaat hij kaarsrecht staan, schraapt zijn keel en begint. Hij steekt zijn goed voorbereide speech af en probeert er de juiste stembuigingen in te leggen. Als hij bijna aan het eind is gekomen, keert hij zich naar de rechter en kijkt deze even recht in de ogen. Stamelend maakt hij zijn pleidooi met enkele woorden af en zakt moedeloos in elkaar in de beklaagdenbank. Is hij dan toch schuldig? Het was toch maar één overtreding?
"Ziet u in dat u schuldig bent?", zegt de rechter met zijn sonore stem.
Klinkt daar wat droefheid in door? Even stormt het binnenin zijn hart, maar hij zegt toch: "Dat valt toch best mee, edelachtbare!"
De rechter zwijgt een poosje en als Karel naar hem kijkt, lijkt het of deze ouder is geworden, alsof hij een zware last draagt. Met vaste stem zegt de rechter tenslotte: "Je hebt de wet overtreden. Je kent de strafmaat."
"Maar kent u dan geen genade, edelachtbare?"
"Ken jij geen schuld, Karel?", is het eenvoudige antwoord.
"Breng hem naar de wachtbank, dan kun hij zien hoe het ook had gekund."
Twee bewakers met ijzeren greep zetten hem achter de tralies, aan de zijkant van de rechtszaal.
De volgende verdachte wordt binnengebracht. De aanklager vertelt in geuren en kleuren over diens misdaden. Hij hakt hem in mootjes, haalt hem door de mangel. De aanklager schept genoegen in zijn taak, maar de rechter lijkt pijn te lijden.
De aangeklaagde kijkt alleen maar naar de rechter. Als de aanklager is uitgesproken, zegt hij: "Het is allemaal waar, edelachtbare. Ik ben schuldig."
"Edelachtbare!", klinkt het nu van de andere kant de zaal.
Verstoord en kwaad kijkt de aanklager in de richting van de nieuwe spreker. De verdachte kijkt stralend op. "Spreek!", zegt de rechter, met opluchting in zijn stem.
Karel kijkt naar de nieuwe spreker en gelijk wéét hij wie dit is. Hij lijkt op de rechter en wat hij aanvoert, is ongehoord. De schuld van de man blijkt uit zijn 'vorige' leven te zijn. De straf daarover ìs al voltrokken, de man ìs al gestorven, hij is nú een Rechtvaardige!
De rechter kijkt even naar Karel - en plotseling schrikt deze wakker, badend in het zweet.
Het wordt hoog tijd dat hij met die Advocaat spreekt, de Man die zijn schuld heeft willen dragen, tóen, op het Kruis. Hij valt op zijn knieën naast zijn bed en opent zijn hart voor de Eeuwige, die Mens werd.