De buitenstaander

De buitenstaander

Een onverwachte en bijzondere ontmoeting

De morgen van die dag begon heel stil. Er hing een dunne mist over de heide en langzaam werd het licht. De contouren van een eenzame berk werden zichtbaar. Terwijl de zon traag omhoog klom, werd de hemel in het westen steeds minder zwart. De mist loste langzaam op, al bleef hij nog even hangen in spinnenwebben en in de snor van de wandelaar. Over het weinig gebruikte zandpaadje liep hij de rode zonsopgang tegemoet.


De opkomende zon toverde iets van een glimlach op zijn gelaat. Even stopte hij, veegde met zijn mouw de mist uit zijn snor, leunde tegen de berk en liet uit een heupfles wat lauwe koffie naar binnen glijden. Hoe ver zou het zijn naar het volgende gastvrije huis? Somber dacht hij terug aan de afgelopen nacht. Zelfs een augustusnacht is lang als je, na een moeizame dag over ongebaande wegen sjokken, nergens welkom bent. En dan die last op zijn schouders, die na die laatste dichtgeslagen deur opnieuw zwaarder was geworden ...


De zon werd nu wat warmer en dat deed hem goed. Hij trok een peen uit zijn zak, blies en wreef het zand eraf en probeerde zijn maag ermee te vullen. Die had hij tenminste eerlijk gevonden; hij zou wel van een groentekar gevallen zijn, ofzo. Het leek of hij wat moed putte uit de peen, de zon en de lauwe koffie; in elk geval was zijn tred nu weer wat krachtiger. Het beloofde een prachtige dag te worden. Onder het lopen nam hij de kleurenpracht van de heide in zich op.


De struikhei had zich in haar paarse bruiloftskleed gestoken en waar op lagere delen de dophei na de bloei dofrose was geworden, zag hij hier en daar de gentiaan fier zijn blauwe kop opsteken. Als bij een lappendeken werd het paars onderbroken door onregelmatige stukken met de rode gloed van de bochtige smele. Met het klimmen van de zon, klom ook steeds vaker een leeuwerik de lucht in om zijn lied te laten horen. Toch kon hij er niet volop van genieten. De zon werd heet en zijn hart was koud. Hij was zich bewust van de ongeëvenaarde pracht van de schepping, maar tegelijk was er de onrust in zijn ziel.


Langzaam werden de contouren van de bosrand in de verte duidelijker zichtbaar. Het terrein begon te stijgen, de dophei verdween en hier en daar rammelden de peulen van de brem. Het bos leek zelfs in de middagzon donker en somber en hij zag dat het bleef hangen in het zadel tussen twee naakte heuvel-toppen. De linkertop was de hoogste en bij een vork in het pad koos hij de richting van die top. Moeizaam sjokte hij naar boven, in de hoop daar bovenop wat beter zijn richting te kunnen bepalen. Op de top aangekomen, keek hij rond. Het bos bleek veel groter dan hij had verwacht en de moed zonk hem nu bijna helemaal in de schoenen. De weg liet weinig keus: slechts een pad daalde af en het wees als een pijl naar een inham in de bosrand. Met een zucht begon hij aan de afdaling, maar na een poosje stopte hij verrast.


Daar in de verte, nu duidelijk beschenen door de dalende zon achter hem, was een vriendelijk ogend huisje. Het was niet somber bruin, zoals hij zo vaak gezien had, maar helder rood-wit-groen. Hij versnelde zijn pas en stond sneller dan verwacht voor de deur. De deur stond op een kier en vermeldde duidelijk: "Welkom". Aarzelend ging hij naar binnen.


Het huisje had maar één kamer en in de open haard brandde een klein, gezellig vuurtje. De tafel was gedekt en er was warme soep, heerlijk brood, roomboter, melk en kaas en bij het bord een servet met zijn eigen naam erop. Voor het eerst kon hij even de rugzak van zijn vermoeide schouders laten glijden en hij ging zitten. Een briefje op de broodschaal zei: Eet smakelijk en wacht niet op Mij. Opnieuw stond zijn eigen naam erbij. Verwonderd keek hij nog even in het rond en viel toen aan. Hij had een reuze-honger en al zijn spieren deden pijn, maar gaandeweg begon hij zich te ontspannen. Er was nog meer dan genoeg over, toen hij voldoende had gegeten.


Opnieuw keek hij om zich heen en ontdekte een heerlijke leunstoel met voetenbankje. Met een zucht (een heel andere nu!) liet hij zich erin zakken en pakte een boek op dat op een tafeltje ernaast lag. En, hoewel hij moe en voldaan genoeg was om gelijk in een diepe slaap te kunnen verzinken, begon hij te lezen. Het was een wonderlijk en uitermate boeiend verhaal, hoewel het hem vaag bekend voorkwam.


In een ruk las hij het uit en toen hij het boek dichtsloeg, ontsnapte een diepe zucht aan zijn ziel. Terstond viel hij in een diepe slaap.


Met een schok werd hij wakker. De olielamp brandde nog maar laag en het haardvuur was bijna uitgegaan. Waar was hij ook alweer? Al snel kwam de herinnering aan het vriendelijke huisje terug. Hij voelde zich al aardig uitgerust. Maar waardoor was hij wakker geworden? Maar wacht, er werd op de op de deur geklopt! "Wie is daar", vroeg hij, enigszins verbaasd. "Ik ben het", klonk het wonderlijke antwoord. Hij liep naar de deur en wilde hem opendoen, maar merkte dat deze op slot zat.

Door de dichte deur heen ontspon zich een gesprek, waarbij de wandelaar zich het schaamrood naar de kaken voelde stijgen. Had hij niet genoten van de enorme gastvrijheid? En nu was de eigenaar van het huis buitengesloten. Maar de eigenaar verloor geen moment zijn geduld en het leek alsof hij deze wending in het verhaal allang had zien aan-komen. Door de dichte deur heen vertelde hij de wandelaar hoe hij naar hem had uitgekeken en alles op tijd had klaargezet. Plotseling zag de wandelaar aan de binnenkant de sleutel in het slot zitten (die moest er steeds al gezeten hebben; waarom zag hij die niet eerder?) en eindelijk kon hij de deur openen.


Buiten was het donker. Toen de Man binnenkwam, werd de verlegenheid van de wandelaar alleen maar groter. Hij deinsde terug naar zijn rugzak en wilde die oppakken om zo snel mogelijk weg te komen. Het lukte hem echter niet om zijn rugzak op te tillen, hij was onmogelijk veel zwaarder geworden. "Heb je die rugzak nodig?", vroeg de Man vriendelijk. Het zweet brak hem uit, want hij wist wat erin zat. Eigenlijk wilde hij die last maar al te graag kwijt, maar hij moest hem meenemen - het was zijn eigen last. Opnieuw deed hij een poging de zak op te heffen, maar hij kwam geen millimeter van de grond.


"Heb je die rugzak nodig?", kwam de vraag voor de tweede maal. "Hij  is nou een-maal van mij, ik kan er toch niemand anders mee opzadelen?", verdedigde hij zich. Tegelijk drong het tot hem door dat dat geen antwoord op de vraag was. "Wat zit erin?", vroeg de Man en zijn ogen waren op een vreemde manier vriendelijk en streng tegelijk, "Ik wil je niet dwingen, ik wil je alleen maar helpen!" Allerlei gedachten bestormden hem en raasden door zijn hoofd. Hij dacht aan de tocht, de dichtgeslagen deuren en het gastvrije onthaal in dit huisje. Maar ook zag hij zijn eigen hart, haarscherp, en hij wist dat hij Deze Hulp nodig had.


Hij was verslagen. Verslagen door de duisternis van zijn eigen hart. Dat was die zware last in zijn rugzak en hij had gedacht daar nooit vanaf te komen. Verslagen was hij ook door deze Man, want hij besefte nu heel goed dat Hij wist wie hij was en wat er in zijn hart was, waarom die rugzak zo zwaar was. Verslagen was hij door de bijzondere liefde die hier sprak. Eindelijk keek hij Hem aan, recht in die wonderlijke ogen. "Goed, neemt U hem maar", zei hij met een diepe zucht, "en neemt u mij er alstublieft bij!"


Het werd een bijzondere avond en een lang en goed gesprek. Heel wat moest hij vertellen, moest hij kwijt. En de Man vertelde hem opnieuw het verhaal uit het boek naast de stoel, en het was nieuw en sprankelend en vernieuwend. Een week lang bleef hij in het kleine huisje en hij kwam weer helemaal op krachten. Vaak was de Eigenaar er niet, maar toch was zijn aanwezigheid voelbaar. Toen vertrok hij weer, terug naar het westen en met een nieuwe rugzak om zijn schouders. Deze was te dragen, deed hem zelfs lichter lopen. De hele reis was de Man in de buurt, hoewel hij Hem meestal niet zag. 


Deuren gingen open en Hij ging mee naar binnen. Blijdschap verspreidde zich door de hele streek.



Met een ruk werd Peter wakker. Wat had hij een merkwaardige droom gehad! En er werd hard op de deur gebonsd: "Acht uur, opstaan ,lui varken!" Hij sprong uit zijn bed, plenste wat water in zijn gezicht, haalde een kam door zijn haar en schoot in zijn kleren. Met de hand op de klink besefte hij plotseling welke dag het was en ineens kwam die hele droom terug.


Afwezig liep hij naar beneden, bleef halverwege staan en zeeg neer op de trap. Alles stond hem nu helder voor de geest; deze droom vertelde hem de waarheid over zijn ziel en opnieuw hoorde hij de klop op de deur. Peter wist dat het de deur van zijn hart was en dat Hij klopte om binnen gelaten te worden. Nu wist hij ook dat hij die rugzak best in kon leveren en dat Hij binnen zou komen om van zijn hart een Paleis te maken.


"Kom binnen, Majesteit", zei hij zachtjes, "Here Jezus, ik dank U en ik geef me aan U."


Rustig stond hij weer op en ging naar beneden. Hij had heel wat te vertellen. Zouden ze het begrijpen? Eigenlijk was dat niet eens zo belangrijk, want Hij begreep  het immers? Met Hem had hij nog veel te bepraten ...